Membra Jesu Nostri (BuxWV 75)- Dietrich BuxtehudeMaria Cristina Kiehr, sopranoRosa Dominguez, sopranoAndreas Scholl, contraltoGerd Türk, tenorUlrich Messthaler, bassChiara Banchini, violin ScholaCantorum BasiliensisConductor: René JacobsDirection: Thomas Grimm
Oefennummer: |
Dieterich Buxtehude (ca. 1637 Oldesloe, Denemarken -1707 Lübeck, Duitsland) heeft vooral naam gemaakt als de belangrijkste orgelcomponist tussen Scheidt en J.S. Bach. Bekend is het verhaal dat zijn faam in zijn laatste levensjaren zo groot was dat de jonge Bach in 1706 vier weken verlof vroeg van zijn baas in Arnstadt om - naar het verhaal wil - te voet in de Adventstijd naar Lübeck te gaan om de grote man te horen spelen.
Ironisch genoeg betekende Bachs veel grotere reputatie als (orgel)componist dat tot vrij kort Buxtehude slechts voornamelijk als voorloper van Bach bekend was. Maar in wezen was hij echt een grote, op zichzelf staande componist die de toenmalige verworvenheden van de orgelbouw volledig uitputte en die een groot aantal heel virtuoze en expressieve orgelwerken schreef in tal van stijlen en genres. Werken die hij zelf uitvoerde gedurende destijds nieuwe openbare concerten in Lübeck.
Over de jonge jaren van Buxtehude is niet zo bijster veel bekend. Hij zou in het Zweedse Helsingborg geboren kunnen zijn waar zijn vader organist was van de St. Maria kerk. Aan het begin van de jaren 1640 verhuisde de familie naar het Deense Elsinore waar Johannes als organist in dienst trad van de St. Ola kirke. De jonge Dietrich kreeg les van zijn vader en bezocht waarschijnlijk de Latijnse school in Elsinore.
Toen hij begin twintig was, kreeg hij in rond 1657 een aanstelling als organist van de kerk in Hälsingborg waar zijn vader voorheen was, maar hij keerde na een paar jaar terug naar Elsinore, nu als organist van de Duitse Marienkirche; hij bleef daar tot 1668. Na de dood van Franz Tunder in 1668 werd hij benoemd als organist van de Marienkirche in Lübeck, een heel eervolle baan. Lübeck was destijds een van de welvarendste Duitse steden dankzij de handelsactiviteiten van de Hanze liga. Daar trouwde Buxtehude met een van de dochters van Tunder, Anna Margarethe.
Buxtehudes belangrijkste taak in de Marienkirche was het verzorgen van het orgelspel gedurende de ochtend- en avonddienst op zon- en feestdagen. Daarnaast vervulde hij de functie van Werkmeister, een belangrijke administratieve rol waarin hij verantwoordelijk was voor het financiële reilen en zeilen van de kerk; hij werd daarvoor extra betaald. Maar naast de officiële kerktaken ontwikkelde Buxtehude in het voetspoor van zijn voorganger Tunder een traditie van concerteren en dirigeren in de kerk op vijf zondagen per jaar. Het waren de zogenaamde Abendmusiken die vooral ten gerieve van de rijke koopmansfamilies werden gehouden en waarvoor de kerk werd voorzien van twee nieuwe balkons om in totaal zo'n veertig musici te kunnen herbergen. Voor die gelegenheden moet hij oratoria hebben geschreven, mar daar is niets van bewaard gebleven.
Niet alleen Bach, ook andere componisten ondernamen een pelgrimage naar Lübeck: Johann Mattheson en Georg Friedrich Händel (beide destijds jonge medewerkers van de opera in Hamburg) bezochten hem in april 1703 als mogelijke opvolgers. Maar geen van beiden wilde voldoen aan de eis om met de dochter van Buxtehude te trouwen en zo ging dat baantje naar Buxtehudes assistent J.C. Schieferdecker vier maanden nadat de componist in 1707 was overleden. Het leeuwendeel van Buxtehudes oeuvre aan gewijde muziek bestaat uit cantates en meestal op psalmen gebaseerde concerti sacrae.
De Noordduitse organisten waren bekend om hun improvisatiekunst en veel van Buxtehudes orgelwerken, met name zijn preludia kennen een afwisseling tussen strikt gestructureerde, vaak fugatische gedeelten en betrekkelijk vrije passages waarin de organist zijn verbeelding kon botvieren en toch in een streng kader kon spelen.
Nog gangbaarder waren in Noord-Duitsland de orgelwerken die waren gebaseerd op de melodie van een luthers koraal (of hymne). Buxtehude concentreerde zich op het koraalvoorspel, een meditatieve reactie op de tekst van het koraal waarvan melodie en begeleiding op twee verschillende manualen werden gespeeld. En tevens op de complexere koraalfantasie waarin elke melodie van het koraal afzonderlijk en vaak ook nader bewerkt werd behandeld.
Tot zijn beste werken behoren drie ostinato stukken die zijn gebouwd op een continu herhaald basthema; ze verraden een minder kenmerkende Italiaanse invloed.
Buxtehude schreef ook wereldlijke muziek voor andere toetsinstrumenten, meestal suites en variatiewerken. Tot de laatstgenoemde behoort het bekende La capricciosa waarin een simpele vijftiende-eeuwse Italiaanse dans op briljante manier is omgezet in een hoogst virtuoze tour-de-force. Hetzelfde thema werd ook door Bach gebruikt in zijn Goldberg-variaties, een werk dat vermoedelijk teruggaat tot dezelfde inspiratiebron.
Membra Jesu nostri
De gewijde vocale muziek van Buxtehude is bewaard gebleven dankzij het feit dat die naar zijn vriend Gustav Düben - de kapelmeester van de Zweedse koning - werd gestuurd en door hem werd gekopieerd. Het bekendste vocale werk van Buxtehude is ongetwijfeld het aan Düben opgedragen Membra Jesu nostri uit 1680. Het is mogelijk dat Düben het werk heeft besteld want het is bekend dat hij aan muziek op Latijnse bijbelteksten de voorkeur gaf (terwijl Buxtehude bij voorkeur teksten ontleende aan de bijbelvertaling van Luther).
Membra Jesu nostri combineert bijbelcitaten met middeleeuwse teksten waarin het, net als in het gangbaarder Stabat mater, gaat om de pijn en het lijden van de kruisiging. Elk van de zeven meditaties richt zich op een ander deel van Christus' lichaam. De stemming is berustend en contemplatief, hier blijkt niets van de worsteling zoals die blijkt uit latere passiemuzieken. De sfeer is eerder kenmerkend voor de heldere emotionele intensiteit die is terug te vinden in de lutherse koralen uit die tijd.
Maar tegelijkertijd verraadt Buxtehudes vocale stijl duidelijke invloeden van de expressieve kracht die de Venetiaanse muziek bezat en die wordt gekenmerkt door treffende dissonanten en pakkende tekstverwerking. Het mooiste moment is misschien wel het begin van de derde cantate Ad manus wanneer na een sombere instrumentale inleiding twee sopranen een heel tere frase verstrengelen die eenstemmig door de andere stemmen wordt herhaald voordat diezelfde frase nogmaals klinkt in twee lagere stemmen.
De tekst bestaat uit zeven meditaties over het lichaam van Jezus aan het kruis, en dan in het bijzonder Zijn voeten (pedes), knieën (genua), handen (manus), zijde (latus), borst (pectus), hart (cor) en gelaat (faciem) en verloopt in de middeleeuwse cyclus van de passiehymne Salve mundi salutare, die deels is gestoeld op het dichtwerk van Arnulf von Löwen (ca. 1200-1250). De dichtregels zouden zo'n vierhonderd jaar later de basis vormen voor de in het protestantse Duitsland van die dagen populaire Rhytmica oratio sancti Bernardi, een tekst die in het door vroomheid en mystiek gekenmerkte religieuze klimaat volop in de belangstelling stond en onderwerp was van talloze versies en vertalingen. Ook Gerhardts 'O Haupt voll Blut und Wunden', dat we zo goed van Bachs Matthäus-Passion kennen, is erop geënt.
Zoals Bach religieuze gedreven poëzie met bijbelteksten verbond, zo voegde Buxtehude in Membra Jesu nostri aan het middeleeuwse dichtwerk bijbelteksten als motto toe. De bijbeltekst is concertant (tutti) gecomponeerd, terwijl iedere overdenking bovendien bestaat uit drie vocale aria's, die ieder een strofe bevatten uit elk van de zeven hymneteksten, ieder afgewisseld door een ritornello of instrumentaal tussenspel (intermezzo). Aldus ontstond een afwisselend geheel van zeven cantates bij een klein gehouden ensemble (twee sopranen, alt, tenor, bas, twee violen en continuo, met een geringe variatie in de bezetting wanneer de tekst erom vroeg).