Performed on period instruments by
Deborah York (Soprano),
Klaus Mertens (Bass),
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir, conducted by Ton Koopman.
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Cantate 68, voor Tweede Pinksterdag (21 mei) 1725, behoort tot de negen cantates die Bach tussen Pasen en Pinksteren schreef op teksten van de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler. Met deze negen cantates voltooit Bach de tweede jaargang cantates, waarmee hij na Pinksteren 1724, één jaar na zijn komst in Leipzig, was begonnen. Maar niet zoals hij zich had voorgesteld: deze tweede jaargang had geheel uit zogeheten koraalcantates moeten bestaan. Het blijft gissen waarom deze reeks met Pasen 1725 plotseling eindigt; we vermoeden dat de tekstdichter die hem tot Pasen bediende met de karakteristieke koraalcantatelibretti de voormalige rector Andreas Stübel was, die eind januari plotseling overleed.
De geserreerde, slechts vijf delen omvattende cantate 68 op tekst van Von Ziegler heeft muzikaal een ongewone, symmetrische opbouw: koor - aria - recitatief - aria - koor.
De symmetrie wordt gesteund vanuit de tekstbronnen: uit de evangelielezing voor deze zondag (Joh. 3:16-21) gebruiken openings- en slotkoor respectievelijk de verzen 16 en 18, het centrale recitatief (3) citeert vers 17 (Er kam nicht die Welt zu richten) en betrekt daarbij, met de verwijzing naar Petrus, de epistellezing (Handelingen 10: 42-48). De strenge korale hoekdelen behelzen een abstract theologische boodschap, waaraan de twee aria's op luchtiger toon betekenis geven op het persoonlijk vlak. Door de herhaalde verwijzing naar de geboorte en komst van Christus lijkt de tekst meer geschikt voor een Advents- of Kerstcantate; de verklaring is echter de behoefte om de betekenis van Jezus' rondgang op aarde kort te resumeren op de laatste twee Pinksterzondagen. Die vormen immers het slot van de eerste helft van het kerkelijk jaar, dat met al zijn feesten, van Advent tot Pinksteren, het verhaal van Jezus behandelt, voordat met Trinitatis (zondag na Pinksteren) de feestloze tweede helft van het kerkelijk jaar aanbreekt