The Ensemble:
Violin: Patricia Duy Diem Do, Solveig Steinthorsdottir
Viola da braccio: Dominique Polich
Violoncello: Javier Lopez Escalona, Gian-Andri Cuonz
Violone: Lucca Alcock
Trumpet: Carlos Sampaios, Laura Winter, Cédric Peier
Timpani: Yves Ryser
Flauto traverso: Akira Spitz
Oboe, Oboe d’amore: Linda Alijaj, Hitomi Inoue
Harpsichord: Nenad Ivkovic
Organ: Rebecca Ineichen
Coro: Keiko Enomoto-Chaintreuil, Katharina Willi, soprano
Elmar Hauser, counter tenor
Rodrigo Carreto, Maxime Thély, Maximilian Vogler, tenor
Mathias Constantin, Cyrille Nanchen, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach schreef zijn cantate 19 voor Michaelistag (Sint Michiel, 29 september) 1726, de feestdag van de aartsengel Michael, die Luther op de liturgische kalender handhaafde wegens zijn grote populariteit in Duitsland, en die in Leipzig het begin van de najaarsbeurs (Michaelismesse) inluidde. Michaelistag was één van de grote feesten, van de orde van Kerstmis en Pasen, waarop de cantor met groot materieel placht uit te rukken, terwijl er veel Messegasten in de stad waren. In 1724 had Bach voor deze gelegenheid al de cantate Herr Gott, dich loben alle wir (BWV 130) gecomponeerd, in 1728 of ‘29 zou nog volgen Man singet mit Freuden vom Sieg (BWV 149), terwijl hij op een onbekend tijdstip een cantate Nun ist das Heil und die Kraft moet hebben geschreven waarvan slechts het torso resteert als BWV 50.
Engelen waren een soort immateriële tussenfiguren, boodschappers met een verbindende rol tussen God en de mensen, ze werden tot in Bachs tijd, zoals veel afbeeldingen tonen, voorgesteld als krachtige, manlijke figuren en kregen pas in de romantiek hun lieflijk karakter.
De epistellezing voor Michaelistag is uit het boek Openbaringen (12: 7-12), het verhaal van een 'oorlog in de hemel', tussen de aartsengel (engelencommandant) Michaël en zijn engelenschaar tegen een afvallige engel, die ook een schare getrouwen in het veld weet te brengen en veelal voorgesteld wordt als een draak (de Satan, de duivel, een slang); een strijd waarin de duivel het onderspit delft en uit de hemel op aarde wordt gekieperd, waar hij de mensen het leven zuur maakt en waar de strijd tot aan de eindtijd zal voortduren.
De cantatetekst is losjes gebaseerd op een liedtekst van zeven coupletten van de hand van Bachs latere tekstdichter Christian Friedrich Henrici (‘Picander'), in eigen beheer gepubliceerd in 1725, dus vóór de periode van diens intensieve samenwerking met Bach. Cantatedeel (3) volgt letterlijk één van Picanders verzen, de delen (4) en (6) zijn daarvan vrije bewerkingen, terwijl de delen (1), (2), (5) en het slotkoraal (7) door een onbekende tekstdichter (wellicht Picander zelf) aan het libretto werden toegevoegd. De tekst van deel (1) is een vrije, rijmende bewerking van de verzen 7-9 uit de epistellezing. Voor het vervolg van de cantate verschuift deel (2) de aandacht van de engelenoorlog naar de algemene beschermende functie die engelen voor de mensen vervullen (‘beschermengel').
De cantatetekst verwijst naar diverse bijbelse gebeurtenissen die met optredens van engelen werden geassocieerd: zij steunden Jacob te Mahanaim (3 r.1) bij de ontmoeting met zijn vijandige broer Esau (Genesis 32:2), ze verzorgden (2 Koningen 2:11) de hemelvaart van de profeet Elia (7 r.2) in een met vurige paarden bespannen wagen (mit Feuer, Roß und Wagen (3 r.7)), en begeleidden de arme Lazarus (7 r.4) naar de hemel (Lucas 16:22).
Het instrumentale ensemble omvat naast een - uiteraard stevig te bezetten - continuogroep en het gebruikelijke vierstemmige strijkersensemble, twee hobo's (ook d'amore) en een althobo (taille) en drie trompetten en pauken.