Soprano
Marcus Klein (Knabenchor Hannover)
Alto
Paul Esswood
Bass
Max van Egmond
Knabenchor Hannover - Heinz Hennig
Collegium Vocale Gent - Philippe Herreweghe
Leonhardt-Consort - Gustav Leonhardt
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Voor de 23e oktober 1723, in de herfst van Bachs eerste ambtsjaar te Leipzig, componeerde hij Cantate 89. Omdat alleen het slotkoraal vierstemmig is, heet zo'n cantate bij ons een 'solistencantate'; bij Bach is dat een betekenisloze onderscheiding, omdat zijn 'koor', ook als er een uitvoerig openingskoor gezongen moest worden, meestal niet groter was dan een vocaal kwartet van stemmen die alles, koren en soli, zongen, zijn zogeheten 'concertistenensemble'.
De evangelietekst voor de tweeëntwintigste zondag na Trinitatis is Matteüs 18: 23-35, de gelijkenis van de ondankbare knecht die, nadat hem zelf grote schulden zijn kwijtgescholden, op zijn beurt meedogenloos optreedt tegen een collega van wie hij nog iets tegoed heeft, en daarvoor ter verantwoording wordt geroepen. De kern van de cantate vormen twee recitatief/aria-paren, voor resp. alt en sopraan. In het eerste overheerst de dreiging met verdiende straf voor onvergeeflijke zonden, in de tweede de vreugde en dankbaarheid jegens de God die genade en barmhartigheid voor recht laat gelden.
Bachs librettist leidt het thema 'vergelding of vergeving' in met een citaat uit het oudtestamentische bijbelboek Hosea (11:8), dat ook de titel van de cantate oplevert. God vraagt zich daarin hardop af of hij de stam Efraïm en het volk Israël zal straffen zoals de steden Adama en Zeboïm, die het lot van Sodom en Gomorra ondergingen, of zal toegeven aan zijn brünstig verlangen naar barmhartigheid.