Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Caroline Stam, soprano
Michael Chance, alto
Paul Agnew, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach componeerde Cantate 101 voor de tiende zondag na Trinitatis, 13 augustus 1724; ze behoort dus tot de jaargang koraalcantates die hij zich voorgenomen had in zijn tweede Leipziger ambtsjaar te schrijven. In de evangelielezing voor deze zondag (Lucas 19: 41-48) voorspelt Jezus de verwoesting van de stad Jeruzalem (die, toen de evangeliën werden geschreven, inderdaad in het jaar 70 had plaatsgevonden) en illustreert de daaraan ten grondslag liggende religieuze verloedering door handelaren uit de tempel te verdrijven. De verwoesting van Jeruzalem geldt als metafoor voor het einde der tijden, de laatste oordeelsdag.
Het kerklied waarop de cantate is gebaseerd, Nimm von uns Herr, du treuer Gott, die schwere Straf und große Not, is het gelijknamige, voor de tiende zondag na Trinitatis voorgeschreven koraal van Martin Moller uit 1584. Het is gedicht ten tijde van de pestepidemie, die in dit boetelied wordt gegeneraliseerd tot andere bedreigingen en crisissituaties, welke beschouwd werden als uitdrukkingen van Gods toorn, opgewekt door menselijke zonden. Het koraal werd gezongen op de veel bekendere melodie van Vater unser im Himmelreich, Luthers herdichting van het Onze Vader.
Mollers koraal omvat zeven zesregelige coupletten, die de basis vormen voor zeven cantatedelen. Zoals in koraalcantates gebruikelijk wordt de letterlijke koraaltekst gebruikt in het openingskoor en het slotkoraal. De ‘vrij' gedichte teksten van alle andere delen (met uitzondering van aria (2)) beginnen met de eerste regel van het overeenkomstige couplet van Moller en citeren daaruit vaak nog meer (de vetgedrukte regels hieronder). De koraalmelodie is, geheel of gedeeltelijk, strak of versierd, in alle delen (weer met uitzondering van aria (2)) te horen. De relatie tussen koraal en cantate is derhalve veel hechter dan in de meeste andere koraalcantates en de relatie met de evangelielezing dienovereenkomstig zwakker.
Het ernstige, bijwijlen grimmige karakter van de koraaltekst doortrekt de cantate als geheel; de overwegende donkere toonsoort d-klein draagt daaraan bij. De cantate wordt zelden uitgevoerd; opnames ervan zijn vrijwel uitsluitend te vinden in de integrale cantatereeksen, d.w.z door uitvoerders wier uitgangspunt hen daartoe verplichtte.
BWV 101 is symmetrisch gestructureerd rond de centrale basaria (4), die wordt geflankeerd door twee recitatieven-met-koraal:
openingskoor - aria - rec & koraal - aria - rec & koraal - aria - slotkoraal
In de instrumentale bezetting valt op dat Bach, naast de twee gewone hobo's, twee verschillende, een kwint lager gestemde tenorhobo's voorschrijft: de taille , een - als de andere hobo's - recht instrument met een stevig geluid, een tutti-instrument dat deel uitmaakt van het dubbelriet-blazersensemble (delen (1), (4) en (7)), en de oboe da caccia, het vrijwel uitsluitend door Bach gebruikte, kromme instrument, met lederen bekleding en een messing beker, een soloinstrument met een veel zachter timbre dat (in aria (6)) de traverso niet domineert.