Collegium Vocale Ghent
Philippe Herreweghe
Johannette Zomer, soprano
Ingeborg Danz, alto
Peter Kooy, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach schreef zijn Cantate 176 voor zondag 27 mei 1725, de zondag na Pinksteren, waarop het feest van de heilige drieëenheid (God Vader, Zoon en Heilige Geest) wordt gevierd, Zondag Trinitatis; daarmee begint het vrijwel feestloze tweede deel van het kerkelijk jaar, dat 27 zondagen na Trinitatis kan omvatten. Als Bach BWV 176 componeert heeft hij twee jaar lang meer dan wekelijks een cantate gecomponeerd; een Trinitatis-cantate vormt bij Bach het slot van een cantatejaargang omdat hij in 1723 - toevallig - rond Trinitatis in Leipzig arriveerde en zijn reeks cantatecomposities ('jaargang') begon met de eerste zondag ná Trinitatis. Vanaf medio 1725 zal Bach het als componist wat rustiger aan doen: hij halveert zijn compositietempo en doet ongeveer twee jaar over zijn volgende jaargang.
BWV 176 is ook de laatste cantate in de reeks van negen op teksten van de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler (1695-1760), waarmee hij zijn na veertig weken gestrande reeks koraalcantates aanvult. Evenals in de voorafgaande weken blijkt Bach - getuige Von Zieglers eigen publicatie - regelmatig haar teksten te wijzigen: om het ritme te stroomlijnen of de tekst te bekorten dan wel te verlengen uit muzikale behoeften, soms zelfs ten koste van grammaticaliteit.
De voorgeschreven evangelielezing voor deze zondag is Johannes 3: 1-15, het verhaal van Nicodemus, een hooggeplaatste Jood (Farizeeër), die alleen ‘s avonds, beschermd door de duisternis, met Jezus contact durft op te nemen. Von Ziegler herkent in deze combinatie van vastbeslotenheid en angst een algemeen menselijke trek, die in Luthers vertaling van het oudtestamentische boek Jeremia (17: 9) wordt omschreven als Es ist ein trotzig und verzagt Ding um aller Menschen Herze: ‘s mensen hart is koppig en bang. (Het heeft weinig zin te onderzoeken of Luther deze Jeremia-woorden wel correct heeft vertaald; dit waren nu eenmaal de woorden waarover Bach en Von Ziegler beschikten. Nederlandse vertalingen spreken van arglistig en verderfelijk, onbetrouwbaar en onverbeterlijk, een beentjelichter en ongeneselijk, etc.).