Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
De wereldlijke cantate BWV 214 behoort tot een reeks van zes gelukwenscantates voor leden van het Saksische koninklijk huis die Bach in de jaren ‘33 en ‘34 uitvoerde tijdens ‘extra-ordinaire' concerten met het Collegium Musicum, een gezelschap van studenten en amateurs dat hij sinds 1729 leidde; deze concertenwerden meestal gegeven in Gottfried Zimmermanns Kaffeehaus in de Catharinenstraße of zomers in de open lucht, in Zimmermanns Kaffeegarten aan de Grimmschen Steinweg buiten de stad. Hoewel we het bestaan van 15 zulke stukken kennen, verspreid over 15 jaar, is deze intensiteit opmerkelijk, en ook de uitgebreide bezetting (vier solisten, fluiten, hobo's, trompetten en pauken) beschouwt Bachresearcher Dürr als nogal overdreven, "alsof iemand op een beleefdheidsbezoek verschijnt met juwelen, in plaats van een bosje bloemen": al deze activiteit is verklaarbaar in het licht van Bachs sollicitatie (door het aanbieden van het Kyrie en Gloria van de Hohe Messe) naar een post aan het hof te Dresden bij de in 1733 als keurvorst van Saksen en koning van Polen aangetreden August II. Hoewel de koninklijke gefeliciteerden de muziek nooit zullen hebben gehoord, werden ze van deze Leipziger uitvoeringen op de hoogte gehouden door toezending per koerier van de tekstboekjes in luxe uitvoering, en door berichten in de pers. Bach zelf hergebruikte de meeste koren en aria's uit BWV 213, 214 en 215 eind 1734 in zijn Weihnachts-Oratorium (WO), en hoogstwaarschijnlijk beoogde hij dit hergebruik reeds bij de compositie van de originelen.
BWV 214 is geschreven voor de verjaardag, op 8 december 1733, van de echtgenote van de nieuwe koning/keurvorst, koningin Maria Josepha, die geliefd was als bevorderaar van de kunsten; zij wordt overigens in de opdracht noch in de tekst bij haar naam genoemd maar slechts met haar titels aangeduid. Het stuk draagt als opschrift Dramma per musica, een mini-opera, wat je kunt zien als ondersteuning van Bachs ambities als operacomponist, en inderdaad treden er diverse mythologische figuren op als dramatische personages, maar hun acties beperken zich tot het monologisch voordragen van lofzangen en gelukwensen, ieder vanuit zijn of haar eigen perspectief en zonder enige dramatische interactie. Wel zien we aan het slot een uit de opera bekende licenza, een soort epiloog waarin alle personages, gelijktijdig op het podium, hun bijdrage nog eens samenvatten.
Dat dit slotkoor wordt gezongen door de vier met hun namen aangeduide personages die eerder solistisch optraden, onderstreept nog eens de opvatting dat Bachs koor normaliter slechts uit vier ‘concertisten' bestond.
Dat dit slotkoor wordt gezongen door de vier met hun namen aangeduide personages die eerder solistisch optraden, onderstreept nog eens de opvatting dat Bachs koor normaliter slechts uit vier ‘concertisten' bestond.