Accademia Barocca Lucernensis, Javier Ulises Illán
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Carus CV 40.961/03 |
Johann Adolf Hasse
Miserere in c-klein (JAH1)
Geschreven voor per ogni tempore
Voor het eerst uitgevoerd: 1730?
Libretto: Bijbeltekst Psalm 51
Toelichting
Johann Adolf Hasse (1699- 1783), geboren te Hamburg, was Europa's beroemdste componist van het midden van de achttiende eeuw. Hij ontwikkelde zich aan het hof te Napels tot componist in het toen toonaangevende genre van de Italiaanse opera seria. In de bloeiperiode van Saksen onder Friedrich August II (1733-1763) was hij kapelmeester van de Dresdense opera, een functie die hij wist te combineren met het muziekdirectoraat aan het Venetiaanse Ospedale degli Incurabili; de ‘ospedali' of ‘conservatoria' voor wezen en vondelingen te Napels en Venetië waren beroemd om hun muziekonderricht en de vrouwenkoren die daaruit voortkwamen. Van huis uit protestant was Hasse terwille van zijn huwelijk met de Venetiaanse primadonna Faustina Bordoni tot het katholicisme bekeerd.
Behalve 63 opera's componeerde Hasse - vooral in zijn laatste jaren - veel kerkmuziek, maar o.m. ook 80 fluitsonates voor de beroemde fluitist Frederik de Grote (Berlijn). De ironie wil dat toen Frederik in 1760 het beleg sloeg voor Dresden niet alleen de Saksische Staatbibliotheek en de Kreuzkirche in puin gingen maar ook het huis van Hasse waar op dat moment al zijn composities persklaar lagen voor wat de eerste, door Breitkopf uit te geven, ‘verzamelde werken' van de muziekgeschiedenis hadden moeten worden.
Hoewel Hasse door wederzijdse banden van waardering en vriendschap met Bach was verbonden, was hij stilistisch diens volstrekte tegenpool: wars van de barokke harmonische complexiteit en contrapuntische kunststukken was hij, met zijn eenvoudig toegankelijke muziek, overzichtelijk notenbeeld en aan het italiaanse belcanto verwante soepel zingbare vocale lijnen een wegbereider van de klassieken. Bach liet waarschijnlijk alleen in familiekring het achterste van zijn tong zien als hij, wanneer Dresden weer een nieuwe Hasse-opera had geagendeerd tot zoon Friedemann placht te zeggen "wollen wir nicht die schönen Dresdener Liederchen einmal wieder hören?"
Hasse componeerde zijn Miserere in c-klein omstreeks 1730 voor het vierstemmig vrouwenkoor van het Venetiaanse internaat, en bewerkte het na 1760 voor Dresdens gebruik, en voor wat wij nu ‘gemengd koor' noemen, maar in feite natuurlijk een mannen- en jongenskoor was. De tekst van een Miserere is Psalm 51 (in de katholieke Vulgata nr.50), een boetepsalm die liturgisch een plaats heeft in de Stille Week voor Pasen, evenals trouwens de Lamentaties De relatie tussen tekst en muziek in dit Miserere van Hasse toont dat we de barok ver achter ons gelaten hebben. Hier geen gedetailleerde muzikale illustraties zoals schrijnende harmonieën of gewaagde chromatische gangen op kernwoorden als zonde, ongerechtigheid of overtredingen. Hasse's muziek lijkt slechts in dienst te staan van één overkoepelend basisaffekt: de vertroosting die de boetvaardige mag verwachten. (De Swaen, 26/2/2006)
Behalve 63 opera's componeerde Hasse - vooral in zijn laatste jaren - veel kerkmuziek, maar o.m. ook 80 fluitsonates voor de beroemde fluitist Frederik de Grote (Berlijn). De ironie wil dat toen Frederik in 1760 het beleg sloeg voor Dresden niet alleen de Saksische Staatbibliotheek en de Kreuzkirche in puin gingen maar ook het huis van Hasse waar op dat moment al zijn composities persklaar lagen voor wat de eerste, door Breitkopf uit te geven, ‘verzamelde werken' van de muziekgeschiedenis hadden moeten worden.
Hoewel Hasse door wederzijdse banden van waardering en vriendschap met Bach was verbonden, was hij stilistisch diens volstrekte tegenpool: wars van de barokke harmonische complexiteit en contrapuntische kunststukken was hij, met zijn eenvoudig toegankelijke muziek, overzichtelijk notenbeeld en aan het italiaanse belcanto verwante soepel zingbare vocale lijnen een wegbereider van de klassieken. Bach liet waarschijnlijk alleen in familiekring het achterste van zijn tong zien als hij, wanneer Dresden weer een nieuwe Hasse-opera had geagendeerd tot zoon Friedemann placht te zeggen "wollen wir nicht die schönen Dresdener Liederchen einmal wieder hören?"
Hasse componeerde zijn Miserere in c-klein omstreeks 1730 voor het vierstemmig vrouwenkoor van het Venetiaanse internaat, en bewerkte het na 1760 voor Dresdens gebruik, en voor wat wij nu ‘gemengd koor' noemen, maar in feite natuurlijk een mannen- en jongenskoor was. De tekst van een Miserere is Psalm 51 (in de katholieke Vulgata nr.50), een boetepsalm die liturgisch een plaats heeft in de Stille Week voor Pasen, evenals trouwens de Lamentaties De relatie tussen tekst en muziek in dit Miserere van Hasse toont dat we de barok ver achter ons gelaten hebben. Hier geen gedetailleerde muzikale illustraties zoals schrijnende harmonieën of gewaagde chromatische gangen op kernwoorden als zonde, ongerechtigheid of overtredingen. Hasse's muziek lijkt slechts in dienst te staan van één overkoepelend basisaffekt: de vertroosting die de boetvaardige mag verwachten. (De Swaen, 26/2/2006)
Bron:Eduard van Hengel