Oefennummers. |
Bladmuziek. |
Na zijn gigantische successen met zijn Symfonie 7 en Symfonie 8 begon Antonin Dvořak (1841-1904) op nieuwjaarsdag 1890 met een werk dat tien maanden later als een van zijn grootste religieuze werken ten doop werd gehouden, het Requiem opus 89. Met name de eerste delen kennen prachtige en plechtige momenten. In dit opzicht lijkt het enigszins op het Requiem van zijn vriend Johannes Brahms (1833 – 1897). Maar beslist niet op de Requiems van Mozart en Fauré zoals ook wel beweerd wordt. Een ander belangrijk religieus werk van Dvořak is het Stabat Mater (1880).
Op het vaste land van Europa was Dvořak al een gevestigde naam geworden en in Engeland werd hij rond deze tijd zelfs op handen gedragen als de grootste componist en dirigent. Niet lang na het schrijven van het Requiem zou Dvořak de grote oversteek naar Amerika maken.
Er spreekt in dit Requiem in bes mineur een onvoorwaardelijk vertrouwen in God. Dvořak, nu op het hoogtepunt van zijn roem, liet zich nogal laconiek uit over de dood. ‘Een oprecht mens behoeft geen angst voor de dood te hebben’, zei hij. ‘Omdat het hier op aarde zo mooi is, kunnen we van al het goede moeilijk afstand nemen. Maar de dood hoort bij het leven het is een van de natuurwetten en daar hebben wij nietige wezens ons maar bij neer te leggen’.
De opeenvolgbare halve tonen, een steeds terugkerend motief zorgt voor het droefgeestige karakter van het Requiem. Het werk is geschreven voor 4 zangsolisten, koor en orkest en duurt ongeveer anderhalf uur. Het werd voor het eerst uitgevoerd in het Engelse Birmingham (oktober 1891).