Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Johann Sebastian Bach  Cantata BWV 96 Trinity XVIII "Herr Christ der einge Gottessohn"
Soprano -Wilhelm Wiedl (Tölzer Knabenchor)
Alto -Paul Esswood  
Tenor Kurt Equiluz
Bass Philippe Huttenlocher
Tölzer Knabenchor - Gerhard Schmidt-Gaden
Concentus musicus Wien - Nikolaus Harnoncourt
Toelichting:
Deze cantate, die Bach schreef voor 8 oktober 1724, de 18e zondag na Trinitatis, behoorde tot Bachs tweede ‘jaargang' van wekelijkse cantatecomposities, begonnen in juni 1724, één jaar na zijn aanstelling in Leipzig. Deze reeks cantates zou van éénzelfde uniek type worden: koraalcantates. Daarbij ligt aan elke cantate een gezang uit de kerkelijke liederenbundel (koraal) ten grondslag, en dan bij voorkeur een koraal dat behoort tot de vaste liederen van de betreffende zondag van het kerkelijk jaar. Van zo'n lied gebruikte Bach het eerste en laatste couplet als tekst voor openingskoor en slotkoraal; de overige, zogenoemde ‘binnenverzen' werden door een ons niet bekende tekstdichter - wellicht de voormalige conrector van de Thomasschule Andreas Stübel - herdicht tot recitatieven en aria's. Deze herdichtingen boden gelegenheid de cantatetekst ook nog te laten aansluiten bij de evangelielezing van de dag, waarop de cantate in principe betrekking moest hebben. De melodie van het koraal wordt steeds in eenvoudige vierstemmige harmonisering als slotkoraal gezongen, en klinkt als cantus firmus in lange noten in de vaak monumentale koraalfantasieën waarmee de cantates van deze jaargang beginnen.
Het koraal met de beginregel Herr Christ, der einge Gottessohn is één van de oudste protestantse kerkliederen, door Luther gepubliceerd in zijn eerste Gesangbuch (Erfurt,1524), aanvankelijk anoniem en naar later bleek van de hand van de toen nauwelijks 20-jarige Elisabeth Creutziger (geb. Von Meseritz, 1504-1535), een voormalige non, van aristocratisch Poolse afkomst en gehuwd met een collega van Luther.
Het loflied van vijf coupletten wordt primair geassocieerd met Driekoningen (6 januari), het feest van de verschijning van Christus en de Wijzen uit het Oosten die naar Bethlehem geleid werden door de Morgenster (regel 5); de tekst werd echter ook beschouwd als een weerlegging van de mening der Joodse schriftgeleerden in de evangelielezing van deze 18e zondag na Trinitatis (Matteüs 22: 34-46) dat de Christus slechts een zoon van David (en niet van God) is

Terug naar de inhoud